12 maart 2019
B & W van Dordrecht discrimineert woonwagenbewoner in haar huisvestingsbeleid.
Klacht
Op 14 februari 2019 heeft het College voor de Rechten voor de Mens een uitspraak gedaan in de klacht die een woonwagenbewoner had ingediend tegen het huisvestings- beleid van de gemeente Dordrecht. De woonwagenbewoner was in 2010 van een woonwagenlocatie in Dordrecht met zijn vader verhuisd naar een woning en stond sinds 2015 ingeschreven voor een standplaats.
Zie artikel Algemeen Dagblad: http://tinyurl.com/y5oe893z
Standpunt College voor de Rechten van de Mens
Het College stelt vast dat de gemeente Dordrecht sinds 2003 in haar huisvestingsbeleid geen onderzoek heeft gedaan bij woonwagenbewoners naar de behoefte aan stand- plaatsen. De aanwezige woonwagenlocaties met 150 standplaatsen zijn al gemaakt in de periode 2000-2003 en sinds die tijd zijn er geen nieuwe standplaatsen aangelegd. Er is wel een wachtlijst tussen 80 en 90 personen, maar die komen alleen in aanmerking voor een vrijgekomen standplaats op de bestaande woonwagenlocaties.
Woonvisies.
Het uitgangspunt zou volgens het College moeten zijn, dat voor woonwagenbewoners en voor personen die wachten op een sociale huurwoning wordt voorzien in een zo gelijkwaardig mogelijk aanbod van woonruimte.
De gemeente heeft echter na 2003 twee woonvisie vastgesteld. In zowel de Woonvisie 2010-2020 als de Woonvisie 2017-2031 heeft zij onderzoek gedaan naar de behoefte aan woningen in de sociale huursector. Met die uitkomsten van dat onderzoek worden plannen gemaakt voor de bouw van nieuwe woningen in Dordrecht. Omdat bij deze Woonvisies geen onderzoek is gedaan naar de behoefte aan standplaatsen en er ook geen planning is gemaakt voor nieuw aan te leggen standplaatsen wordt er volgens het College door de gemeente Dordrecht met twee maten gemeten.
Oordeel van het College
Het College oordeelt, dat er in Dordrecht geen sprake is van een zo gelijkwaardig mogelijk aanbod van woonruimte voor woonwagenbewoners als voor personen die wachten op een sociale huurwoning. Omdat de woonwagenbewoners in dit geval geen reëel zicht heeft om binnen een redelijke tijd op een woonwagenlocatie te wonen, oordeelt het College dat B&W van Dordrecht deze woonwagenbewoner discrimineert op basis van ras.
Onderbouwing Algemene wet gelijke behandeling (AWGB)
In de onderbouwing van het oordeel schrijft het College vervolgens:
“.6.1 Het is verboden om onderscheid op grond van ras te maken bij sociale bescherming (artikel 7a, eerste lid, van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB)). Sociale bescherming is een ruim begrip en heeft mede betrekking op de toegang tot, en het aanbod van, goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn, waaronder begrepen huisvesting (Kamerstukken II 2002/03, 28 770, nr. 3, p. 2 en 15). Het handelen van verweerder valt onder het begrip huisvesting en daarmee onder de reikwijdte van de wet.”
“6.2 Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn woonwagenbewoners aan te merken als een etnische groep. Zij kunnen daarom een beroep doen op de
discriminatiegrond ‘ras’. Verzoeker kan worden gerekend tot de bevolkingsgroep van woonwagenbewoners met een eigen cultuur. Daaraan doet naar het oordeel van het College niet af dat hij vanaf zijn vijftiende niet meer in een woonwagen woont. Verzoeker en zijn vader hebben onbetwist gesteld dat zij noodgedwongen in een ‘reguliere woning’ zijn gaan wonen omdat er geen standplaats beschikbaar is in de Gemeente Dordrecht.
“6.3 Het uitgangspunt bij de toepassing van artikel 7a AWGB op een geval als dit is dat voor woonwagenbewoners en voor personen die wachten op een sociale huurwoning in een zo gelijkwaardig mogelijk aanbod van woonruimte wordt voorzien.
Commentaar
Met deze uitspraak bevestigt het College voor de Rechten van de Mens dat gemeenten in het huisvestingsbeleid geen onderscheid mag maken tussen mensen, die woonruimte zoeken in de sociale huursector voor woningen en mensen met een woonwagen achter- grond, die een huurstandplaats zoeken. Voor beide groepen zal er een behoefte- onderzoek moeten worden gedaan. Bij het behoefteonderzoek van woonwagenbewoners moet niet alleen gekeken worden naar de bewoners van de aanwezige woonwagen- locaties in de gemeente. Ook mensen, die in de loop der jaren van een woonwagen- standplaats ( noodgedwongen) zijn verhuisd naar een woning in dezelfde gemeente of een gemeente elders in de regio of het land zouden in aanmerking moeten kunnen komen voor een standplaats.
Woonvisies
Op basis van dit behoefteonderzoek zal een gemeente een planning moeten maken voor de bouw van nieuwe standplaatsen in de komende jaren. De uitkomsten van het behoefteonderzoek en planning worden vervolgens net als bij woningen in de huursector vastgelegd in een Woonvisie. Zo’n Woonvisie beslaat meestal een periode van 4 jaar en vormt de basis voor afspraken tussen gemeenten en woningcorporaties over de bouw- plannen. Het College geeft aan dat het niet voldoende is als een gemeente alleen een wachtlijst bijhoudt, op grond waarvan toewijzing plaatsvindt van vrijkomende stand- plaatsen op bestaande woonwagenlocaties.
Geen aandacht ongelijke eigendomsverhoudingen
Een probleem , waar ik bij volgende berichten nog op zal terugkomen is, dat het College in haar uitspraken, maar ook het Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en stand- plaatsenbeleid vooralsnog uitspraken doet die erop gericht zijn om de gelijke behandeling m.b.t. de woonruimte in woningen in de sociale huursector en ( huur) standplaatsen te bevorderen. De woonruimte bestaat echter bij woonwagenbewoners niet alleen uit standplaatsen, maar ook uit woonwagens.
Statistische gegevens huur-koop woning-woonwagen
Op dit moment wordt gemiddeld 95% van de standplaatsen verhuurd door woning- corporaties of gemeenten. Bewoners hebben slechts 5% in eigendom. Daarentegen staan op die standplaatsen gemiddeld 68% koopwoonwagens en worden maar 32% huurwoon- wagens gehuurd. Als je dit vergelijkt met koop-huurverhoudingen bij woningen, dan geeft CBS voor 2018 aan, dat 56% bestaat uit koopwoningen ( woning+ grond) en 42% uit huurwoningen.
Scheefgroei
Deze scheefgroei betekent dat (rechts)positie van woonwagenbewoners in het volkshuisvestingsbeleid nog lang niet in balans is met de huisvesting in woningen. Dat geldt ook voor de standpunten en oordelen van het College voor de Rechten van de Mens. In het Beleidskader, onderzoek en aanbevelingen Nationale Ombudsman, notities PILP en Europese jurisprudentie gaat het niet alleen om het aantal standplaatsen, maar vooral ook om het faciliteren van de woonwagencultuur, waar het wonen in familie-groepsverband in een woonwagen centraal staat. Dat betekent b.v. dat bij de (her) inrichting van woonwagenlocaties er niet alleen ruimte moet zijn voor huurstandplaatsen, maar ook voor voldoende koopstandplaatsen, niet alleen aandacht voor huurwagens, maar ook voor koopwagens. Vooral voor de woonwagens is het de komende jaren van belang dat de woningcorporaties meer aandacht besteden aan duurzame, betaalbare en energiezuinige woonwagens.
Blokkades familielocatie
Deze ongelijke eigendomsverhoudingen voor zowel de standplaats als de woonwagen, geeft gemeenten en woningcorporaties onevenredig veel invloed en macht bij het beheren van woonwagenlocaties.Het gebrek aan koopstandplaatsen belemmert de instandhouding en totstandkoming van familielocaties en blokkeert het verwerven van hypotheken bij de financiering van koopwoonwagens. Daarnaast zijn woningcorporaties met regelmaat niet bereid om op huurstandplaatsen ook huurwagens te plaatsen, waardoor startende bewoners zijn aangewezen op oudere tweedehands woonwagens.
U kunt hieronder verschillende documenten downloaden:
Oordeel 2019- 7 College voor de Rechten van de mens :
Volledig Oordeel 2019-7 B&W Dordrecht Bewoner Huisvestingsbeleid
Artikel Algemeen Dagblad:
Dordrecht Discrimineert Woonwagenbewoners 21 Feb 2019 AD