16 december 2020
Gemeente De Ronde Venen discrimineert in woonwagenbeleid
Het College voor de Rechten van de Mens (CRvM) heeft geoordeeld dat het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente De Ronde Venen drie personen heeft gediscrimineerd op grond van ras in hun zoektocht naar woonwagenstandplaatsen. De zaak betreft een conflict tussen de gemeente en een familie over een eventuele uitbreiding van het aantal standplaatsen binnen deze gemeente. Met de ondersteuning van de consulent discriminatiezaken van Art.1 Midden Nederland (Art.1 MN) hebben vier personen van deze familie een verzoek tot oordeel bij het College ingediend . Bij drie van de vier personen is geoordeeld dat er sprake was van een verboden onderscheid op grond van ras.
Situatie
Het conflict over het aantal woonwagenstandplaatsen tussen de gemeente en de familie bestaat al vele jaren. De woonwagenlocatie is in 1986 aangelegd voor 4 standplaatsen. In de loop der jaren zijn er 10 woonwagens komen te staan. In 1997 maakte de familie voor het eerst kenbaar dat er behoefte was aan meer standplaatsen. Tot op heden heeft de gemeente geen gehoor gegeven aan deze behoefte en is het aantal officiële woon- wagenstandplaatsen onveranderd gebleven. Wel heeft de gemeente in 2013 naar aanleiding van een brand in 2011 besloten om het woonwagencentrum te revitaliseren. Zij heeft daarvoor een revitaliseringsplan opgesteld ‘Woonwagenbeleid 2013-2014’. Dit betreft een project om de woonwagenstandplaatsen te vernieuwen en veiliger te maken, aangezien het huidige woonwagencentrum in slechte toestand verkeert door achterstallig onderhoud. De standplaatsen zijn destijds aangelegd op veengrond waardoor op den duur verzakkingen hebben plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot schade en onveilige situaties bij de woonwagens en bergingen. Volgens de familie wordt in dit plan echter ook geen rekening gehouden met de behoefte aan extra standplaatsen. De gemeente heeft in 2000 wel extra ruimte vastgelegd in een bestemmingsplan “Kom Wilnis” en op 29 juni 2017 is na inspraak van omwonenden en woonwagenbewoners het bestemmingsplan “Wilnis, Molenland Woonwagenlocatie” met in totaal 9 standplaatsen vastgesteld.
Beoordeling CRvM
Het staat vast dat het College van B&W van De Ronde Venen in 2013 en 2018 woningbehoefteonderzoeken heeft gedaan naar de behoefte aan sociale huurwoningen. Het College van B & W van De Ronde Venen heeft op grond van de wetgeving gelijke behandeling geen onderzoek gedaan naar de behoefte aan standplaatsen .Zij hebben echter nooit de behoefte aan standplaatsen onderzocht en hebben dus ook geen koppeling gemaakt tussen de behoefte van de woonwagenbewoners en het aantal standplaatsen. Ook nadat de mannen zich via de officiële procedure hadden inschreven als woningwagenzoekenden, heeft het College van B&W geen stappen gezet richting uitbreiding van het aantal woonwagenstandplaatsen binnen de gemeente.
Zij heeft op basis van die behoefte ook geen beleid ontwikkelt om eventueel extra standplaatsen aan te leggen. Het College van B&W hebben niet kunnen bewijzen dat woonwagenbewoners en mensen die wachten op een sociale huurwoning evenveel kans hebben op het vinden van woonruimte. Het College oordeelt daarom dat het College van B&W drie woonwagenbewoners discrimineert door hen geen reëel zicht te bieden op een woonwagenstandplaats in de gemeente.
Toelichting oordeel van de CRvM
Het College heeft zich over de zaak gebogen en het oordeel mede gebaseerd op eerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Woonwagenbewoners zijn volgens het EHRM aan te duiden als etnische groep en het woonwagenleven is een belangrijk onderdeel van hun cultuur en identiteit. Zodoende kunnen zij bescherming ontlenen aan het verbod van discriminatie op grond van ras. De gemeente mag geen onderscheid maken op grond van ras in de sociale bescherming. ‘Bescherming’ wordt hier breed beschouwd, wat betekent dat huisvesting hier ook onder valt.
Hierdoor is de gemeente verplicht om de mogelijkheid aan te bieden om in een woonwagen te wonen. Om te beoordelen of een gemeente dit voldoende doet, heeft het College naar verschillende factoren gekeken. Ten eerste is het uitgangspunt dat er een zo gelijkwaardig mogelijk aanbod moet zijn van woonruimte voor woonwagenbewoners en woonruimte voor bewoners van reguliere (sociale) huurwoningen. Ten tweede moet de gemeente onderzoek verrichten naar de behoefte aan woonwagenstandplaatsen en op basis hiervan beleid ontwikkelen om aan deze behoefte te voldoen.
De gemeente kon niet aantonen aan de bovenstaande verplichtingen te hebben voldaan. Volgens de gemeente was de wachttijd voor sociale huurwoningen (7,6 jaar) aanzienlijk korter dan de wachttijd voor een woonwagenwagenstandplaats. Echter, het College merkte op de gemeente niet duidelijk heeft kunnen maken wat de wachttijd is voor een woonwagenstandplaats. De stelling van de melders dat er in 35 jaar geen woonwagenstandplaats was vrijgekomen bleef onbetwist.
Daarnaast bleek dat de gemeente geen intentie had om nieuwe standplaatsen te creëren voordat de revitalisering was afgerond. Het eerder genoemde revitaliseringsplan uit 2013 bood geen plek aan woonwagenstandplaatsen voor de melders en de gemeente had bij het opstellen van dit plan geen onderzoek gedaan naar de behoefte aan nieuwe standplaatsen. Volgens het College had de gemeente dit onderzoek wel moeten doen. Een dergelijk onderzoek is destijds namelijk wel uitgevoerd voor de reguliere sociale huisvesting.
U kunt hieronder de uitspraak van het CRvM downloaden:
Oordeel 2020-88 College CRvM 15 october 2020 : Oordeel 2020-88 Veroordeling B&W Ronde Venen Discrimineert Woonwagenbewoners
en de onderbouwing van het Europees beleid door Leonie Huijbers: Het Woonwagenbeleid In Nederland Vanuit Mensenrechtelijk Perspectief Leonie Huijbers